Naar een ethische code voor herbestemming van christelijk religieus erfgoed
Albert van der Zeijden
Herziene versie van een artikel in Levend Efgoed. Vakblad voor public folklore & public history 4 (2007) nr. 1, 26-29.
Het jaar 2008 is uitgeroepen tot het Jaar van het Religieus Erfgoed. Het sluit aan bij een toegenomen aandacht voor religie in onze samenleving. Toch is ook sprake van tegenstrijdige gevoelens, met name vanuit het geloof zelf. Over het heilige in een geseculariseerde samenleving.
Het is vreemd gesteld met godsdienst en religie in Nederland. Enerzijds lijkt er nog steeds geen einde gekomen aan het voortschrijdend proces van ontkerkelijking, waardoor steeds meer protestantse en katholieke kerken en kloosters zijn komen leeg te staan en met afbraak bedreigd. Anderzijds staat religie weer centraal in het politieke debat. Dit heeft niet alleen te maken met 11 september en zijn gevolgen, maar ook met de groeiende populariteit van nieuwe vormen van spiritualiteit en charismatische bewegingen. Godsdienst in Nederland is van karakter veranderd maar zou ook bezig zijn aan een comeback. Dat is in ieder geval de mening van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: `Religie is niet weg maar anders.’ De WRR spreekt van een groei van strikt persoonlijke vormen van spiritualiteit als gevolg van ``diep insnijdende individualiseringsprocessen in de samenleving’’. Dat neemt niet weg dat nog altijd steeds meer kerken komen leeg te staan. De toegenomen aandacht voor spiritualiteit biedt echter mogelijkheden om aandacht te vragen voor deze problematiek, waarbij instellingen zoeken naar mogelijke vormen van herbestemming voor in onbruik geraakte gebouwen. Het is daarom geen slecht idee dat de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, in samenwerking met de provinciale erfgoedhuizen, 2008 heeft uitgeroepen tot het Jaar van het Religieuze Erfgoed. Al eerder, in 2005, stond het thema centraal tijdens Open Monumentendag.
Behoud van religieus erfgoed
In het Jaar van het Religieus Erfgoed zal de noodklok worden geluid: veel uit het verleden dreigt verloren te gaan. Het gaat niet alleen om behoud van monumentale gebouwen die een kunsthistorische waarde hebben. Kerken zijn ook het behouden waard vanwege een bredere cultuurhistorische betekenis. In het leven van heel veel mensen stond lange tijd de kerk centraal: mensen wisten zich geïnspireerd door de kerk die zin en betekenis gaf aan hun leven, tot zelfs over de grenzen van de dood. Het is nog niet zo lang geleden, in de periode van de verzuiling, dat je niet alleen wekelijks naar de kerk ging, regelmatig biechtte, vanzelfsprekend op een katholieke school zat maar ook dat je lid werd van een katholieke (of protestantse) sportvereniging of vakbond en zelfs je boodschappen deed bij een winkel van iemand van de eigen geloofsrichting. De kerken vervulden een sleutelrol in het religieuze én in het sociale leven van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking. Deze belangrijke historische rol van het christendom is het waard om in de herinnering te bewaren.
Monumentenzorg zet zich in voor deze bijzondere vorm van erfgoed, daarin nagevolgd door overheden die genereus subsidies toezeggen. Projectontwikkelaars en adviesbureaus specialiseren zich in dit ``incourant onroerend goed’’, zoals bijvoorbeeld het landelijk adviesbureau Reliplan. Ook de Kerk streeft, indien mogelijk, naar een waardig hergebruik van overbodige kerkgebouwen. Inmiddels zijn er ook enkele burgerinitiatieven. Te denken valt aan de `Task Force Toekomst Kerkgebouwen’, die op 22 maart 2006 in de zogenoemde `Verklaring van Woudrichem’ stelde dat ze de massale vernietiging van kerkgebouwen in Nederland een halt wil toeroepen en deze gebouwen weer tot een levend deel van de samenleving maken. In 2002 werd de stichting Vom Himmel hoch opgericht met een vergelijkbaar doel, namelijk de waardering voor oude kerken en aanverwante cultuur te vergroten.
Emoties
Religieus erfgoed is het behouden waard. Daar is iedereen het over eens. Of toch niet? Opmerkelijk is dat met name uit religieuze hoek bezwaar wordt aangetekend tegen wat lijkt al te frivole herbestemmingen van kerkelijk religieus erfgoed. In de jaren negentig was er bijvoorbeeld veel te doen over de tot Partycentrum De Orangerie herbouwde St.-Josefkerk in Den Bosch. Vooral het feit dat de horeca-eigenaar zou adverteren met entertainment op en rond het altaar schoot veel gelovigen in het verkeerde keelgat. Het maakt dat het bisdom Den Bosch voortaan een behoudend beleid ging voeren met betrekking tot herbestemming van religieus erfgoed. Het bisdom heeft het liefst dat kerken gewoon kerken blijven en is zeker geen voorstander van kerken die als winkel, horeca, of disco dienst gaan doen. In het bisdom Breda is de beleidslijn dat de nieuwe bestemming geen ergernis mag oproepen bij gelovigen. Een concertzaal of een theater kán, maar een commerciële herbestemming niet. Sommige radicale gelovigen menen zelfs dat gesloten kerken een antisymbool zijn van een samenleving die zijn eigen wortels haat en dat deze kerken daarom maar beter kunnen worden gesloopt.
De emoties kunnen soms hoog oplopen. De kwestie heeft alles te maken met de manier waarop een moderne, geseculariseerde samenleving omgaat met religie. Dat het onderwerp ook internationaal bediscussieerd wordt, leert het ICCROM, het International Centre for the Study of the Preservation and Restoration of Cultural Property, dat in 2004 een conferentie organiseerde over `Living religious heritage: conserving the sacred’. ICCROM heeft het over ``the tension between `scientific’ conservation and continuity of the religious tradition’’. Het woord `scientific’ staat daarbij niet zonder reden tussen aanhalingstekens. Een term als `scientific conservation’ en ook de term `erfgoed’ hebben ogenschijnlijk een neutrale lading. Ook bij erfgoed en wetenschap zijn echter (emotionele) waarden in het geding, waarden die soms kunnen botsen met de religieuze waarden die in het verleden ooit aan objecten of gebouwen werden toegekend.
Religie boven erfgoed
Je kan natuurlijk zeggen: een gebouw is maar een gebouw. Dat geldt zelfs voor een kerkgebouw. Ook voor christenen is een kerkgebouw op zichzelf niet heilig. Maar dat kerken een bijzondere betekenis hebben, blijkt uit het feit dat ze in de katholieke traditie dienen te worden ingewijd, geconsacreerd, dat wil zeggen toegewijd aan de eredienst en onttrokken aan het profane gebruik. Bij verkeerd gebruik is sprake van `ontwijding’. Het is hier niet de plek om uitvoerig in te gaan op deze al dan niet kunstmatige scheiding tussen het heilige en het profane. Ik wil alleen maar zeggen dat voor veel gelovigen kerken nauw verbonden zijn met hun geloofsbeleving. Daarom is in de beleving van deze gelovigen niet elke nieuwe bestemming gepast. Het kan er zelfs toe leiden dat leegstaande kerken dan maar liever worden afgebroken. Godsdienst wint het hier van erfgoed.
Monumentenzorgers kunnen hier soms met weinig begrip op reageren, worden zelfs boos omdat iets vernietigd wordt dat voor hen van grote waarde is. Toch moet ik zeggen dat ik wel enig begrip heb voor het standpunt van de bisschoppen. Vergelijk het met begraafplaatsen. De R.K. Begraafplaats Sint-Barbara aan de Prinsesselaan in Utrecht heeft ongetwijfeld waarde als cultureel erfgoed. Als iemand die ooit betrokken was bij de inventarisatie van Utrechtse begraafplaatsen als cultureel erfgoed, realiseer ik mij dat als geen ander. Tegelijk is het ook de begraafplaats waar heel wat van mijn familieleden begraven liggen: mijn opa en oma, een nichtje, mijn vader en moeder. Om nog maar te zwijgen van de vele vrienden en bekenden die er liggen en met wie ik mij verbonden voel. Een begraafplaats is in de eerste plaats een begraafplaats, waar nabestaanden hun geliefde overledenen kunnen bezoeken. Voor christenen is het een plek waar je de `gemeenschap met de doden’ beleeft. Iets dergelijks geldt ook voor een kerk, die in de eerste plaats een tempel voor de eredienst is. Dat het ook erfgoed is of kan zijn is belangrijk, maar komt voor mij op de tweede plaats.
Respect
Volgens museummedewerker Casper Staal, op een door architectuurcentrum Aorta georganiseerd symposium, zijn ``gelovigen het meest tegen herbestemming, vanwege de emoties verbonden aan de kerk’’. Staal vindt dat deze gelovigen hun emoties moeten proberen opzij te zetten, want na één generatie is er geen sprake meer van die emotie. ``Laten we dankbaar zijn dat men lang geleden in Rome zo wijs was om antieke tempels te hergebruiken, anders hadden we een gebouw als het Pantheon nooit gezien.’’
Uitgangspunt van de Monumentenwet is dat bepaalde voorwerpen of gebouwen ``welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde’’ bescherming verdienen. De eigenaar wordt daarbij in zijn rechten beknot: hij mag het gebouw niet slopen of zijn bijzondere voorwerpen of objecten niet naar het buitenland verkopen. In dit artikel heb ik willen laten zien dat naast dit algemene, cultuurhistorische belang, ook andere misschien wel hogere waarden in het geding zijn, met name religieuze waarden. Religieus erfgoed is beladen met religieuze betekenissen en je kunt daar niet simpelweg langsheen kijken.
Naar een ethische code
Wat mij betreft kunnen we er niet om heen om bij de herbestemming van ons religieuze erfgoed rekening te houden met de religieuze achtergronden van dit erfgoed. De vraag is: hoe zou je dit het best in een vat kunnen gieten. Wat voor vorm is daarvoor het meest geschikt? Ik zou willen suggereren om een ethische code te ontwikkelen waarin kort wordt omschreven hoe je dient om te gaan met voorwerpen of gebouwen uit een religieuze traditie. Een ethische code die recht doet aan de gevoelens van de oorspronkelijke beheerders van dit erfgoed, een code die rekening houdt met de voormalige christelijke eigenaars voor wie de gebouwen een functie hadden in de uitoefening van hun geloof.
Hoe je dit praktisch kunt aanpakken, kunnen we leren uit andere sectoren. Een vergelijkbare kwestie speelde namelijk al eerder in de museumwereld. In de museumwereld ging het om het tentoonstellen van heilige voorwerpen uit de aboriginal traditie. Wat deze kwestie zo gevoelig maakte, was dat het naar de mening van sommigen ging om door het `westen’ gestolen voorwerpen, waardoor musealiseren in feite een vorm van koloniseren was. De internationale museumorganisatie ICOM wijdde er verschillende studiedagen aan en ontwierp een speciale ethische code voor dit soort voorwerpen. De formulering waarvoor gekozen werd, was de volgende: ''Human remains and materials of sacred significance must be displayed in a manner consistent with professional standards and, where known, taking into account the interest and beliefs of members of the community, ethnic or religious groups from whom the objects originated. They must be presented with great tact and respect for the feelings of human dignity held by all peoples."
Langs deze lijnen zou je ook een ethische code kunnen ontwikkelen voor de herbestemming van christelijk erfgoed. In een dergelijke code zou je bijvoorbeeld verplicht kunnen stellen de mogelijke herbestemming liefst zo dicht mogelijk bij haar oorspronkelijke functie te houden of, minimaal, in ieder geval niet te kiezen voor een herbestemming die botst met de oude religieuze functie. Er niet een bordeel van maken bijvoorbeeld. Ik realiseer mij dat het in de praktijk niet altijd eenvoudig zal zijn om een modus vivendi te vinden. Er zijn immers verschillende belangen in het geding, terwijl de gekozen oplossing ook in economisch opzicht levensvatbaar moet zijn. Maar een beetje respect voor ons eigen christelijk erfgoed lijkt toch wel het minst waarvoor een samenleving als de onze zou moeten kiezen.