Hinterlassenschaften: was von Menschen und Zeiten bleibt
Albert van der Zeijden
In het Hunsrücker Holzmuseum in Morbach, Duitsland, loopt momenteel, tot 29 april 2012, de tentoonstelling ‘Hinterlassenschaften. Was von Menschen und Zeiten bleibt’. Het museum wil mensen aan het denken zetten over wat van henzelf mogelijk bewaard zal blijven. In de begeleidende brochure is ondermeer een artikel opgenomen van Fritz Langensiepen, van het Amt für Rheinische Landeskunde in Bonn. Ik vind het onderwerp boeiend omdat het raakt aan wat mij altijd al heeft beziggehouden: de vergankelijkheid van het leven. Wat blijft inderdaad van mensen over?
Iedereen heeft Hinterlassenschaften van vorige generaties, al zijn het maar herinneringen. Het geldt ook voor mijzelf. Van mijn opa Van der Zeijden heb ik bijvoorbeeld een rookstoel bewaard. Ik kan mij nog herinneren dat deze rookstoel bij hem thuis stond, maar dan wel met andere, rood-fluwelen bekleding. De stoel is opnieuw bekleed, waarschijnlijk door mijn ouders. De rookstoel van mijn opa mocht ik van mijn ouders meenemen toen ik op kamers ging wonen in Utrecht. Heel praktisch dus: ik had geen geld om zelf meubels te kopen. Tegenwoordig staat hij bij ons in de bibliotheek. Als stoel wordt hij nauwelijks nog gebruikt. Er liggen twee kussens in en een knuffelbeest, na het overlijden van mijn moeder gemaakt van haar zwarte bontjas, door een nonnetje in de parochie die het zelf aanbood.
Van mijn andere opa, opa Blom, resteert een schilderij met speeldoos, van de heilige Marie Theresia. Van mijn oom Ad hoorde ik vorig jaar, toen hij hier was, dat hij zich kan herinneren dat toen hij nog heel jong was, mijn opa (zijn vader), die overleed in 1974, het devotionele schilderij aan de deur kocht van een ambulante handelaar. Mijn oom Ad is geboren 1921. Mijn ouders hebben het schilderij nooit willen ophangen, het hing al snel in mijn studentenkamer thuis en tegenwoordig, tot voor kort, in mijn bibliotheek. Wegens een kleine interne verschuiving vanwege nieuwe meubels, is er nu even geen plek voor en staat hij in de slaapkamer, naast een oude paaskaars van mijn moeder. Tot slot is er een paar klompen. Eigenlijk stonden ze er altijd voor de sier. Maar sinds ik tuinier hebben ze een praktische functie gekregen, in de tuin. De klompen zijn, door mijn moeder al, bekleed met een stukje vloerbedekking waarvan ik mij herinner dat het jaren geleden in ons ouderlijk huis op de vloer lag. Een stukje dat was overgebleven.
Voor de rest zijn er van mijn beide opa’s geen concrete dingen bewaard, althans niet bij mij.
Ook fotoalbums zijn niet bewaard gebleven. Ik heb wel foto’s van ze, zelfs foto’s van een generatie voor hen die een andere oom (oom Bertus) ooit voor mij gekopieerd heeft, maar geen fotoalbums van henzelf. De fotoalbums waar zij in staan, zijn die van mijn ouders. Die heb ik wel bewaard, maar die zijn dan ook van een generatie later, waarvan ik de directe erfgenaam was. Op mijn bureau staat trouwens een familiefoto van de Van der Zeijdens, van opa en oma met hun hele kinderschare, met mijn vader als jonge adolescent en met broers en zussen waarvan er een aantal inmiddels zijn overleden. Tante Laura, de jongste zus van mijn vader, was toen nog niet eens geboren! Wat resteert verder? Zelfs geen grafsteen meer, van geen van mijn grootouders. Deze graven zijn allemaal geruimd, inclusief ook het graf van mijn vader, die overleed in 1987.
Van mijn ouders is meer bewaard. Aan de muur in onze huiskamer hangt bijvoorbeeld een oude foto van mijn vader uit 1946, een opname van de binderij van drukkerij Lumax waar hij bijna zijn hele leven gewerkt heeft. Verder hangen er, sinds het overlijden van mijn moeder in 2003, de schilderijen van de geboortehuizen van mijn moeder en van de moeder van mijn vader, oma Meijer. Allebei zijn ze geboren in Abcoude, de eerste in een huisje aan de Angstel, de tweede in de molen aan het Gein. De schilderijen hingen altijd bij mijn ouders. Toen ik naar Egmond verhuisde, naar de Tiggellaan waar mijn latere echtgenote Tineke woonde, was het voor mij belangrijk dat ze werden opgehangen, om mij daar thuis te voelen. In termen van erfgoed vind ik ze zo belangrijk, dat ze zelfs een plaats in mijn testament hebben gekregen, om ze in de familie te behouden (voor stiefzonen Dennis en Rob hebben ze geen betekenis). Verder is er een kastje, dat nu, sinds de interne verhuizing, in de woonkamer staat, met wat oude Egmondse souvenirs die mijn ouders ooit verzameld hebben. Er zijn ook de trapistenbierglazen van vroeger, verbonden met het klooster van mijn heeroom, waar wij altijd kwamen. Zo zijn er nog wel meer vooral kleine dingen van mijn ouders. Waaronder heel praktische: de strijkplank en de bout van mijn moeder, die wij nu in gebruik hebben.
Meubels verdwijnen misschien het eerst. Vanwege slijtage maar ook omdat je eigen leven verder gaat. Wat dat betreft valt het mee dat de rookstoel van opa bewaard is. Zoals dat gaat, gaat er soms wat stuk. Zoals het modern en strak vormgegeven heilighart beeld, dat altijd in de slaapkamer van mijn ouders hing, staande op een console. Toen ik het eindelijk vorige week in onze slaapkamer kon ophangen, knapte het lipje en viel het beeld in stukken op de grond. Weer een erfenis minder, waar ik aan gehecht was. Sieraden lijken een betere kans van overleven te hebben. Niet alleen zijn ze compacter en daardoor makkelijker op te bergen. Ze zijn ook minder breekbaar en overleven daarom langer de tand des tijds. Het meest belangrijk is echter dat ze makkelijker zijn in te passen in het eigen persoonlijke leven. Mijn vrouw Tineke heeft bijvoorbeeld enkele sieraden van haar oma die ze nog af en toe draagt. In particuliere gevallen worden voorwerpen slechts bewaard, als ze een plaats krijgen in het eigen leven, in een nieuwe context. Hinterlassenschaften zijn restanten uit het verleden van een vorige generatie. Maar om te overleven dienen ze een plek te krijgen in het dagelijks leven van een nieuwe generatie. Voor een deel heel praktisch: bijvoorbeeld de stoel van opa die een student krijgt van zijn ouders omdat hij zelf geen nieuw meubilair kan kopen. Voor een ander deel, soms, met een uitgesproken herinneringsfunctie: je bewaart het omdat het object aan vroeger doet herinneren, bijvoorbeeld aan je jeugd in het ouderlijk huis of aan de bezoekjes aan opa en oma. Maar wat voor beiden geldt, zowel voor het praktische als voor het herinneringsmotief: in laatste instantie is altijd de vraag: heb ik er nog wat mee, of niet? Als het antwoord ja is, dan bewaren we het. En anders gooien we het weg. Een tweede wet is: hoe verder verwijderd, des te kleiner de kans dat er wat overblijft. Door slijtage maar ook doordat de herinnering die er mee verbonden is steeds meer vervaagt. Dat is de reden dat er van mijn grootouders minder bewaard is dan van mijn ouders. En dat ik van mijn overgrootouders, aan wie ik geen herinnering heb, helemaal niets is overgebleven.
Langensiepen geeft in zijn artikel vele voorbeelden van Hinterlassenschaften die onintentioneel zijn achtergebleven. Zaken die als het ware per ongeluk zijn overgebleven zoals een zonnebril na de ramp van 9/11. Hij behandelt echter ook de Hinterlassenschaften van zijn grootvader, die schoenmaker was. Van hem is nog behoorlijk wat overgebleven, zoals zijn schoenmakersgerei (waar zijn eigenlijk de apparaten van mijn vader waarmee hij in zijn vrije tijd boeken inbond met oom Kees, die jarenlang in een kast op de overloop in mijn ouderlijk huis aan de Mariëndaalstraat bewaard zijn?). Het meeste onder de indruk is Langensiepen van een hoge hoed die zijn grootvader ooit gedragen heeft. Met al die zaken die bewaard zijn gebleven zijn verhalen verbonden, die voor hem een heel tijdperk tot leven brengen. Maar van zijn oergrootvader, zo constateert hij aan het slot van dit voorbeeld, is helemaal niets meer overgebleven. Langensiepen: ‘Aber was ist mit dem Vater des Urgroβvaters? – Nichts! Auβer seinem Namen ist nichts übrig geblieben. In diese schon entfernte Generation trägt die Erinnerung der Hinterlassenschaften nicht mehr.’
Het is geheel in lijn van wat er van mijn eigen voorouders is overgebleven. Wat blijft van mensen? Uiteindelijk niet veel, het meeste gaat verloren. Als de voorwerpen geen functie krijgen in een nieuwe context, dan gaan ze verloren. In het gunstigste geval leven ze voort als geïsoleerde objecten van een voorbije tijd. Er zijn er bijvoorbeeld die op oude markten oude fotoalbums kopen. De voorwerpen blijven dan bewaard, maar in een van de originele historische context losgemaakte vorm. Of, zoals Langensiepen het formuleert: ‘Aus ihrem eigentlichen Leben und Lebenszusammenhang herausgelöst.’ Ze hebben nog slechts betekenis als historisch of esthetisch vormgegeven object. Mijn nieuwe antieke bureau bijvoorbeeld, van Berlage, is historisch interessant. Maar ik weet niet bij wie het ooit eerst heeft gestaan. Ik weet alleen waar ik het gekocht heb, bij een art deco winkel in Krommenie.
In de slaapkamer hangt een kruisje dat ooit gebruikt werd om op de kist te leggen van mijn vader. Een zelfde kruis heb ik ook van mijn moeder.
Dat is de melancholie die verbonden is met Hinterlassenschaften. Als de herinnering dood is, dan zijn het geen Hinterlassenschaften meer in de ware betekenis van het woord. De Hinterlassenschaft wordt dan niet meer gedragen door de herinnering. Om met Langensiepen te eindigen: ‘Ein Mensch ist gegangen, ein Lebens- oder Zeitabschnitt is vergangen’. Maar de Hinterlassenschaften als Hinterlassenschaften worden pas definitief verleden tijd als de herinnering is uitgestorven.